2017-48 De Raad van State heeft op 3 juli 2017 de Staatssecretaris van SZW voorgelicht over de juridische aspecten rondom het afschaffen van de doorsneepremie en de introductie van de degressieve pensioenopbouw. Het gaat daarbij om: a) de verhouding van degressieve opbouw tot het verbod van leeftijdsdiscriminatie b) de mededingingsrechtelijke houdbaarheid van de grote verplichtstelling na afschaffing van de doorsneesystematiek.
a) degressieve opbouw en leeftijdsdiscriminatie
Bij een degressieve opbouw betaalt iedereen hetzelfde premiepercentage, de daar tegenoverstaande pensioenopbouw minder wordt naarmate iemand ouder is. Jong krijgt dus meer pensioen dan oud voor hetzelfde premiepercentage. De premie van een jonge werknemer kan langer renderen kan er dus meer pensioen worden toegekend. Nu geldt nog de doorsneepremie, waarbij iedereen hetzelfde premiepercentage betaalt en daarvoor hetzelfde pensioen krijgt. De Raad concludeert dat de regels omtrent leeftijdsdiscriminatie op zichzelf niet in de weg staan aan de keuze voor een degressieve opbouw. Het doel van de degressieve opbouw moet dan legitiem zijn en moet de keuze voor zo’n opbouw passend en noodzakelijk zijn voor het bereiken van het doel. Of het te maken leeftijdsonderscheid daadwerkelijk is te rechtvaardigen, hangt af van de concrete inrichting van het nieuwe pensioenstelsel als geheel, de overwegingen daarbij en de verdere uitwerking daarvan, aldus de Raad. Omdat dat stelsel nog niet bekend is, kan de Raad nu nog geen concreet antwoord geven op de vraag of degressieve opbouw verboden leeftijdsonderscheid oplevert
b) de verplichtstelling mededingingsrechtelijk bezien
De tweede vraag betreft een toetsing aan het mededingingsrecht. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) frustreert de vrije markt, dat wil zeggen de markt waarin het zijn pensioenregelingen uitvoert. Op die markt is concurrentie door andere aanbieders niet mogelijk. Het Bpf heeft het daar door de verplichtstelling volledig voor het zeggen. Alle werknemers in de desbetreffende bedrijfstak moeten door die verplichtstelling pensioen opbouwen bij dat fonds. Die beperking van de vrije markt is EU-rechtelijk toegestaan. Van groot belang daarbij is dat een Bpf een sociale taak uitoefent. Het voert de pensioenregeling uit voor alle werknemers in de bedrijfstak – tegen aanvaardbare kosten – waarbij goede en kwade risico’s verplicht solidair aan elkaar zijn. Die verplichte solidariteit komt mede tot uitdrukking in de doorsneepremie. Daardoor zijn jong en oud solidair met elkaar. De vraag is of met het wegvallen van de doorsneepremie, de mededingingsrechtelijke vrijbrief in gevaar komt.
De Raad van State denkt dat dat kan. Denkt. De Raad stelt voorop dat niet alleen gekeken kan worden naar het afschaffen van de doorsneepremie. Het gehele – te zijner tijd vernieuwde – pensioenstelsel moet bij de beoordeling betrokken worden. Immers: de doorsneepremie is slechts één van de solidariteitskenmerken die de huidige verstoring van de vrije markt rechtvaardigen. Er zijn er nog veel meer. Omdat nu nog niet duidelijk is hoe het nieuwe pensioenstelsel er straks uit gaat zien, houdt de Raad een (flinke) slag om de arm. De Raad houdt het er voor dit moment bij dat op voorhand niet kan worden gesteld dat het enkel vervangen van de doorsneepremie door een meer actuarieel neutrale pensioenopbouw ertoe leidt dat de verplichtstelling EU-rechtelijk niet langer mogelijk is.In de kern stelt dat de Raad dat de EU-regelgeving omtrent leeftijdsdiscriminatie en mededingingsrecht niet per se in de weg staan van een degressieve opbouw. Of dit zo is zal afhankelijk zijn van de inrichting van het nieuwe pensioenstelsel.