Redactionele aantekening bij Hof Amsterdam, 10 september 2019 (verschijnt in PensioenJurisprudentie 2019 nr. 10)
Met de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, de komst van de Wet werk en zekerheid (WWZ) in 2015 en het verhogen van de fiscale pensioenrichtleeftijd is het pensioenontslag een ingewikkelder aangelegenheid geworden dan daarvoor. In deze gewijzigde regelgeving ligt het scenario besloten dat de datum van de AOW-gerechtigde leeftijd (“AOW-leeftijd”) vóór de ingangsdatum van het aanvullende pensioen ligt (“pensioenrichtleeftijd”). Sinds 1 juli 2015 kan met toepassing van artikel 7:669 lid 4 BW een arbeidsovereenkomst met een werknemer zonder een ontslagprocedure worden opgezegd bij of na het bereiken van de tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de AOW-gerechtigde leeftijd. Voorwaarde hierbij is dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en niet anders schriftelijk is overeengekomen. Rechtbank Amsterdam 24 maart 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1678) oordeelde dat bij een overeengekomen ontslagbeding waar geen gebruik van werd gemaakt en de werknemer doorwerkte dat de werkgever via juiste toepassing van voornoemd lid 4 slechts eenmaal gebruik gemaakt van het recht om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens het bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd.
Vaak is een beding overeengekomen dat bepaalt dat de arbeidsovereenkomst eindigt op het moment van pensioneren (“pensioenontslagbeding”). Het komt voor dat in het pensioenontslagbeding als datum van pensioneren is opgenomen de “pensioengerechtigde leeftijd” en dat op voorhand niet duidelijk is wat dat precies betekent. Bij uitleg hiervan geldt de zogenoemde Haviltex-norm. Is in een dergelijke geval tevens sprake van een geïncorporeerd pensioenreglement met een “pensioenrichtleeftijd” dan zal het pensioenreglement op grond van de cao-norm moeten worden uitgelegd wat als de “pensioengerechtigde leeftijd” is bedoeld. In beide gevallen speelt meer dan alleen de grammaticale uitleg, omstandigheden van het geval zijn van belang. Zo kan het gebeuren dat eenzelfde bepaling onder verschillende omstandigheden een andere uitkomst geeft.
De meeste uitspraken tot dusver hadden als uitkomst dat als datum van pensioneren was overeengekomen de AOW-leeftijd (anders Gerecht Sint Maarten 29 december 2016 (ECLI:NL:OGEAM:2016:88). Zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 24 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2512). De arbeidsovereenkomst vermeldt “De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst eindigt echter in elk geval van rechtswege bij het bereiken van de op dat moment geldende pensioengerechtigde leeftijd.”
Het hof stelt dat uit de bewoordingen waarin het pensioenontslagbeding is gesteld is af te leiden dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest dat het einde van de arbeidsovereenkomst niet afhankelijk kon zijn van de wil van één van de partijen (door de mogelijkheid van vervroeging of uitstel van de ingangsdatum van het pensioen). Uit de AOW volgt objectief wat de pensioengerechtigde leeftijd is. Daarop is geen invloed mogelijk. In pensioenregelingen is het niet ongebruikelijk dat een werknemer wél invloed kan uitoefenen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Ook is het niet ongebruikelijk dat pensioenregelingen worden gewijzigd. Dat alles maakt het minder voor de hand liggend dat met de term pensioengerechtigde leeftijd in de arbeidsovereenkomst is bedoeld aan te sluiten bij wat is bepaald in de pensioenregeling. Tevens wordt volgens het Hof met pensioengerechtigde leeftijd volgens normaal spraakgebruik de AOW-leeftijd bedoeld.
Ook in de uitspraak van Hof Amsterdam d.d. 10 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3347) is de vraag wat onder de pensioengerechtigde leeftijd moet worden verstaan, de AOW-leeftijd of de pensioenrichtleeftijd zoals die volgt uit het pensioenreglement. In de arbeidsovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen: “Het dienstverband eindigt in ieder geval van rechtswege, zonder dat hiertoe enige opzegging of mededeling is vereist, op de eerste van de kalendermaand samenvallend met of volgend op de datum waarop werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.” De kantonrechter is van oordeel dat de pensioenleeftijd in de arbeidsovereenkomst moet zijn de objectief bepaalde AOW-leeftijd. De pensioenleeftijd in het pensioenreglement is flexibel en dus niet afhankelijk van ‘de wil van’ een van de partijen.
Volgens het Hof dient de pensioengerechtigde leeftijd te worden uitgelegd als de pensioen(richt)leeftijd in het pensioenreglement op grond van de volgende omstandigheden:
- het lijkt een bewuste keuze van de werkgever geweest om niet de AOW-leeftijd op te nemen in de arbeidsovereenkomst maar (in beginsel) als pensioenleeftijd 62 jaar te hanteren, ondanks dat de AOW toentertijd al 56 jaar op de 65-jarige leeftijd was bepaald. Een verwijzing naar 65, danwel AOW-leeftijd had dan meer voor de hand gelegen.
- dat de pensioenregeling een flexibele pensioendatum kent, maakt dit niet anders. Dit is immers een keuze van de werknemer, terwijl het hier om de vraag gaat wanneer de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt. Dat kan op grond van het pensioenreglement ook maar één datum zijn (ondanks de mogelijkheid van vervroeging/uitstel) en die kan dus niet beïnvloed worden door de werknemer;
- gezien de communicatie over het steeds hoger worden van de pensioenleeftijd in het reglement, heeft werknemer op deze leeftijd mogen vertrouwen.
De arbeidsovereenkomst eindigt derhalve van rechtswege op het moment dat de werknemer de 68-jarige leeftijd bereikt. Dit wijkt af van het oordeel van Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:2512), op grond van andere omstandigheden.