2019-03 In eerdere blogs en artikelen (zie ondermeer E. Schop, ‘Verplichte deelname Bpf, of niet? Recente rechtspraak’, PensioenAdvies 2017/50) ben ik uitvoerig ingegaan op rechtspraak over werkingssfeerbepalingen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf’en). Waaronder geschillen tussen ondernemingen (“ik vind dat wij niet verplicht zijn deel te nemen in het Bpf”) enerzijds en het Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) en het Pensioenfonds Metalektro (PME) anderzijds (“wij vinden dat u verplicht moet deelnemen in het Bpf”).
De lijn in rechtspraak leek inmiddels wel helder. Echter, eind 2018 kwam de Hoge Raad (21 december 2018, Unis/PMT) met een zeer belangrijk vonnis, afwijkend van die lijn. Met zeer grote invloed. Voor met name ondernemingen die zeer beperkte metaal(bewerkings)activiteiten uitvoeren, en op het oog zeker niet zijn te zien als een metaal(bewerkings)bedrijf. Maar volgens de Hoge Raad weldegelijk en veel sneller dan voorheen een metaalbedrijf kan zijn in de zin van de Verplichtstellingsbeschikking van PMT.
Samengevat:
- Werkgever UNIS houdt zich vooral bezig met kennisintensieve diensten (het analyseren en testen van kapotte printplaten) die duidelijk niet onder de werkingssfeer van PMT vallen en niets van doen hebben met metaal(bewerking), maar toch verplicht is deel te nemen aan PMT. En wel met terugwerkende kracht. En verplicht wordt de CAO Metaal toe te passen.
- De werknemers van UNIS besteden een heel klein deel van hun tijd (paar uurtjes per week) aan reparatie van de defecte printplaten. Een activiteit die op zichzelf staand valt onder de werkingssfeer van PMT.
- De kennisintensieve activiteiten die niet onder de werkingssfeer vallen, ziet de Hoge Raad (in tegenstelling tot eerdere rechtspraak) niet als een op zichzelf staande activiteit. Volgens de Hoge Raad staat vast dat in dit geval analyseren en testen uitsluitend wordt verricht met het oog op reparatie, zodat het analyseren en testen volgens de Hoge Raad ‘naar hun aard’ dienstbaar zijn aan de reparatiewerkzaamheden; zonder analyseren en testen kan de reparatie niet naar behoren worden verricht. Analyseren, testen en repareren moeten daarom als één geheel worden gezien. Daarmee vallen het testen en analyseren opeens wel onder de werkingssfeer van PMT.
- De werkingssfeerbepaling van PMT luidt als volgt (art. 22 Verplichtstellingsbesluit, in het kort): “Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de genoemde Metaal en Techniek werkzaamheden, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek)”. Om te bepalen of een werkgever in hoofdzaak metaal(bewerkings)activiteiten verricht, is volgens de Hoge Raad (in tegenstelling tot eerdere rechtspraak) niet bepalend of van alle in de onderneming gewerkte uren meer dan 50% aan die activiteiten wordt besteed. Bepalend is wel welke werknemers zich hier (hoe beperkt ook) mee bezig houden. Vervolgens moeten alle overeengekomen (contractuele) arbeidsuren van die werknemers aan metaal(bewerkings)activiteiten worden toegerekend. Dus ook als iemand maar één dagdeeltje van een 36-urige werkweek aan dit soort activiteiten besteedt, worden – in het geval van een voltijds dienstverband – 36 uren hieraan toegerekend. De Hoge Raad voegt toe dat anders, zoals overigens tot dusver in de praktijk wel gebruikelijk is te doen, per werknemer moet worden bepaald hoeveel uren deze feitelijk aan onder PMT vallende werkzaamheden besteedt.
- Het voorgaande brengt met zich mee dat een werkgever veel en veel sneller ‘in hoofdzaak’ bezig is met activiteiten die vallen onder de werkingssfeer van PMT.
En het Adimec-arrest dan?
In eerdere blogs behandelde ik het Adimec-arrrest (Hoge Raad, 31 januari 2014). De zaak UNIS lijkt op het Adimec-arrest, maar na close reading zijn er belangrijke verschillen. In het Adimec-arrest ging het om een onderneming die high-tech camera’s ontwerpt en vervolgens in elkaar zet (de assemblage) en verkoopt. Maar een zeer beperkt aantal werknemers was betrokken bij die assemblage. Het ging hier om PME, waarbij het criterium was of in een onderneming “uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf van het be- en/of verwerken van metalen wordt uitgeoefend”. Zonder dat “in hoofdzaak” is gedefinieerd. Van “in hoofdzaak” is sprake als dat gewoonlijk meer dan 50% is van de in de onderneming met de werknemers overeengekomen arbeidsuren (art. 2 lid 3 Verplichtsllingsbeschikking PME). De hoofdzaak was volgens het hof ontwerpen, wat niet onder PME valt. Ontwerpen was volgens het hof ‘kern en zwaartepunt’ van de ondernemingsactiviteiten. Gelet op de verschillende werkingssfeerbepalingen van PME en PMT zijn deze zaken niet vergelijkbaar. In de zaak UNIS oordeelt de Hoge Raad anders, maar dat is dus het gevolg van het verschil in werkingssfeerbepaling.